Oew, wat nou als het fout gaat?
Ik kom vast dom over als het me niet lukt!
Voor veel mensen een ontzettend herkenbare gedachte. Een gedachte die ons in meer of minder mate tegenhoudt om nieuwe stappen te zetten. Om te laten zien wat we kunnen en kunnen leren. Om er volledig voor te gaan. Een gedachte die ons het gevoel geeft dat wel geen zelfvertrouwen hebben.
Waarom we bang zijn om fouten te maken
In onze kindertijd was er nog niks aan de hand. In de eerste jaren van je leven mocht je overal mee experimenteren. Alles proberen. Oké, alles wat niet schadelijk voor je was misschien. Als jij iets in je mond probeerde te stoppen wat niet goed voor je was, grepen je ouders wel in.
Maar kruipen, proberen op te staan, lopen. Of het nou lukte of niet, je werd geprezen. Alles was goed! En maar goed ook, want als je op dat moment al had geleerd dat je geen fouten mocht maken, dan is het nog maar de vraag of je nu kon lopen.
Op een gegeven moment had je het helemaal onder de knie, dat lopen. Je had ook leren praten en misschien kon je zelfs al fietsen (kleine biecht: Ik niet, ik was ontzettend laat met leren fietsen…). Allemaal geleerd met vallen en opstaan. Bij de één letterlijk. Bij de ander figuurlijk. En met ontelbaar veel fouten.
Naar school...
Je kwam op de leeftijd dat je naar school moest en daar veranderde toch het één en ander. In de eerste jaren misschien nog niet zo sterk, maar hoe hoger je kwam, hoe meer je er ook achterkwam dat niet alles goed was. Blijkbaar bestond er ook zoiets als iets fout doen.
Je leerde rekenen, lezen en schrijven. En soms moest je je werk ook inleveren en dan werd het nagekeken. Even later kreeg je je papiertje weer terug en daar stonden een aantal dikke strepen op. Mogelijk zelfs in de kleur rood. En boven aan stond dan 7 fout. Misschien zelf nog een cijfer. Een 6 of een 7, of nog erger een 5 of lager. Onvoldoende!
Dat je er van de 30 ook 21 goed had… dat zag je nergens staan. Het ging alleen om de fouten die je had gemaakt. Waarschijnlijk met het idee dat je, door daar de nadruk op te leggen, je je kon focussen op het verbeteren van die fouten.
En je kreeg rapporten met daarin voor verschillende onderdelen of je daar goed, voldoende of onvoldoende op scoorde. En van je ouders leerde je al snel dat als iets onvoldoende was, dat niet goed genoeg was. Soms zelfs niet als het voldoende was. Je moest beter. En beter betekende zo weinig mogelijk fouten maken.
Door naar de middelbare school
Zo, de basisschool overleeft. Door naar de middelbare school. Alleen die overgang kon je al het gevoel geven dat je niet goed genoeg was, want opeens kreeg je te horen naar welk niveau je mocht. En als dat ‘lager’ was dan wat je hoopte, dan viel dat even vies tegen.
Op de middelbare school, zeker in de eerste jaren, kreeg je een vast vakkenpakket. Jij, en je hele klas, volgden allemaal dezelfde vakken. Of je er nou aanleg voor had of niet. Of je het nou interessant vond of niet. En ook hier was weer de boodschap: Haal op alles voldoende. Het liefst zo hoog mogelijk!
En ja, wanneer kreeg je lagere cijfers? Als je meer fouten maakte. Oftewel: Fouten maken is slecht.
Je werd gestimuleerd om juist aan die vakken waar je minder hoog op scoorde, meer tijd te gaan besteden. Beter alles voldoende, dan nog beter worden in de vakken waar je goed in was en die je met plezier deed. Alles om het aantal fouten terug te brengen naar zo weinig mogelijk.
En dat is hoe je afstudeerde op je middelbare school. Met een centraal eindexamen waar je voor al je examenvakken zo weinig mogelijk fouten moest maken.
Aan het werk...
Je vervolgopleiding was waarschijnlijk vergelijkbaar met de middelbare school. Ook hier ging het er vooral om om voor al je vakken voldoendes te halen. Het liefst zo hoog mogelijk.
En daarna was het tijd om aan het werk te gaan. Voor de meeste van ons betekent dat in loondienst. Dat is in ieder geval wel waar ik ben begonnen en de eerste tien jaar van mijn carrière heb doorgebracht. En ik weet niet hoe het met jou zit, maar ik vond de voortgangs- en beoordelingsgesprekken altijd verschrikkelijk.
De nadruk ligt meestal op dat wat beter kan. Niet op wat al beter gaat of dat waar je zelf beter in zou willen worden. Nee, dat waar je nu nog niet goed genoeg prestreert. Waar je nu nog te veel fouten maakt.
En er zullen vast bedrijven zijn waar het anders is hoor. Waar experimenteren en het maken van fouten wordt aangemoedigd. Bij ons werd dat ook gezegd. Maar toch heb ik mij nooit veilig genoeg gevoeld om dat ook daadwerkelijk te gaan doen.
Stiekem is fouten maken magisch
Ergens in ons verleden is er een collectieve overtuiging (iets wat wij als grotere groep of zelfs als samenleving zijn gaan geloven) ontstaan over het maken van fouten: Fouten maken is slecht! Als je fouten maakt snap je het blijkbaar niet. En als je het niet snapt, dan ben je dom.
Wat het eigenlijk zou moeten zijn: Als je fouten maakt snap je het NOG niet. Ja, met de nadruk op ‘nog’. Want juist door die fouten te maken, kom je erachter wat wel en niet werkt en kun je leren. Kom je vooruit. En kun je het wel gaan snappen.
Fouten moeten we maken om vooruit te kunnen komen. Als we met z’n allen zouden beslissen dat we echt nooit meer fouten mogen maken, dan zouden we nooit meer iets nieuws ontwikkelen. Dan blijft de wereld zoals die nu is of gaan we zelfs achteruit. Gelukkig zijn er mensen die deze overtuiging negeren!
Fouten moeten we maken om vooruit te kunnen komen. Als we met z’n allen zouden beslissen dat we echt nooit meer fouten mogen maken, dan zouden we nooit meer iets nieuws ontwikkelen. Dan blijft de wereld zoals die nu is of gaan we zelfs achteruit. Gelukkig zijn er mensen die deze overtuiging negeren!
Door fouten te maken leren we. Ten eerste omdat iets wat niet gaat zoals verwacht, je heel veel informatie kan geven. Het laat je namelijk zien hoe het niet werkt. En met die informatie kun je weer verder onderzoeken hoe je het een volgende keer anders en mogelijk beter kunt doen. Als Edison het na één poging had opgegeven met de gloeilamp, dan zaten we nu waarschijnlijk nog bij kaarslicht te werken. Nee, het moest eerst duizenden keren niet lukken, om te komen tot die ene manier waarop het wel werkte.
En soms zijn fouten stiekem juist een geslaagde poging. Maar dan voor iets heel anders. Als Fleming de petrischaaltjes waar hij ‘per ongeluk’ schimmel op had laten groeien, gewoon had weggegooid, hadden we misschien wel nooit ontdekt dat die schimmel bacteriën doodde. In dat geval hadden we nooit peniciline ontdekt.
Natuurlijk leer je ook van elke keer dat het goed gaat. Het klinkt misschien efficiënter om alles maar meteen goed te doen. Scheelt toch weer tijd en energie. Maar zo werkt de wereld helaas niet. Fouten maken hoort er nou eenmaal bij. En als we besluiten dat we dan maar niks nieuws ondernemen, uit angst dat het wel eens fout zou kunnen gaan. Dan kan het ook nooit goed gaan.
Fouten maken is de sleutel tot succes
Fouten maken is echt letterlijk onze sleutel tot succes. Alle mensen waarvan jij denkt: ‘Wauw, die zijn succesvol! Die hebben zoveel voor elkaar gekregen!’ hebben waarschijnlijk meer fouten gemaakt dan jij je voor kunt stellen. Voor elke poging die wel lukte en wel een succes werd, hebben ze waarschijnlijk tientallen, misschien zelfs honderden pogingen gedaan, die niet lukten. Maar die zie je vaak niet terug (tenzij je hun autobiografie leest en ze daar toch iets over vertellen).
Het lijkt misschien alsof zij alleen maar succes kennen.
Niks is minder waar.
Juist deze succesvolle mensen hebben waarschijnlijk de meeste fouten van ons allemaal gemaakt.
Betekent dit dat ik al experimenterend en al fouten makend door het leven ga? Nee, ook bij mij is die collectieve overtuiging niet helemaal weg. En stiekem weet ik best dat ik mezelf daardoor waarschijnlijk juist tegenhou. Dat ik zoveel verder zou kunnen groeien als ik wel volledig zou durven te experimenteren. Met alle fouten die daarbij komen kijken.
Dus, doe je met mij mee? Zullen we samen fouten gaan maken?
Luister ook hier: